Over precies vier weken komt Gepelde aarde uit. Om de spanning te verhogen zal ik elke week een fragment uit het boek halen en er iets bij vertellen. Vandaag het derde fragment, uit de absurdistische/magisch realistische thriller ‘De teen’:

Dolf kijkt de slaapkamer rond. De wandklok tikt. Zijn kleine bed slaapt nog. De wanden zijn weer sereen wit. Zijn Ikeakasten staan op een rij – er is geen houten kast, zelfs geen muurkast, alleen pleisterwerk met daarachter een moderne binnenmuur, waarachter op dit moment luidruchtig burengesnurk te horen is. Even flikkert een herinnering aan een andere droom op in zijn hoofd – hij ziet iets ontstellends door een microscoop. Maar het volgende moment twijfelt hij en dan is de gedachte voorgoed uitgedoofd. Er stroomt nog steeds adrenaline door zijn lichaam, waardoor hij sneller dan normaal is gewassen en aangekleed. Met vóór zich een kop winkelmerkkoffie overpeinst hij zijn leven als vrijgezel.

In mijn verhaal ‘De teen’ heb ik geprobeerd al schrijvende thema’s als de grens tussen het werkelijke en het onwerkelijke, angst, vervreemding en perspectief te combineren. Mijn inspiratie kwam daarbij onder andere uit werken als Se una notte d’inverno un viaggiatore (Engels: If on a winter’s night a traveler) van Italo Calvino – niet alleen wat betreft het postmoderne plot, maar ook het gebruik van humor en ironie daarbij.

In bovenstaand fragment wordt de hoofdpersoon wakker na een nachtmerrie (of beter: een nachtangst en slaapverlamming). De overgang van droom naar realiteit vind ik zelf een van de meest vervreemdende ervaringen – heel even leef je in twee werelden tegelijk. Daarbij zijn dromen zelf nog steeds onbegrijpelijk voor ons: wat in ons hoofd maakt opeens zulke fantastische verhalen waarin de dromer de vreemde logica van de droomwereld accepteert? Komen dromen en droomangsten voort uit onze psyche (gedachten, ervaringen) of zijn het min of meer onafhankelijke ‘memen’ die ontstaan uit de (achtergrond)ruis in onze hersenen?

Soms doen dromen werkelijker aan dan de wakende werkelijkheid. Mijn eigen angstgevoel tijdens nachtangsten en slaapverlamming zijn in elk geval grandioos veel groter dan de angst als ik wakker ben – of misschien is het een geheel ander, extreem intens gevoel dat niet bestaat tijdens het waken. (Trouwens, in dromen kun je steeds weer sterven – in het leven slechts één keer.) Ik vraag me soms oprecht af of de ‘droomwerkelijkheid’ op een bepaald niveau niet (fenomenologisch, niet ontologisch) echter is dan de realiteit of in elk geval even echt.

Mij uitleggen hoe synapsen en neurotransmitters en -hormonen tijdens de slaap werken, laat me niet anders hierover denken. Zoals Camus het paradoxaal genoeg zei: ‘Ik begrijp nu dat al kan ik de verschijnselen wetenschappelijk vatten en opsommen, ik daarom de wereld nog niet kan begrijpen.’ En het hoeft ook niet: een begrepen wereld zou slechts in het niets verdwijnen – een niets zoals Michael Ende dat monumentaal heeft neergezet in zijn Oneindige verhaal.

En de teen uit het verhaal: is die er nu echt of niet? (Of is dat misschien de verkeerde vraag?)

Illustratie: Odilon Redon – https://clevelandart.org/art/1926.277, CC0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=77919435