In mei dit jaar, toen mijn boek net uit was, heb ik in plaats van een lancering een opdracht voor de lezer op mijn website gezet: van welk verhaal moest ik een vervolg schrijven? Van Florence van Hunsel (de fotograaf van de prachtige foto op de voorkant van mijn boek), kreeg ik de opdracht een vervolg te schrijven op De ontpopping. Mijn eerste gedachte was: dat is onmogelijk, gezien het einde van dat verhaal. Maar uiteindelijk kreeg ik toch een idee. Hieronder de uitkomst: een korte ‘komedie’.

De ontpopping – een epiloog

No one would have believed in the last years of the nineteenth century that this world was being watched keenly and closely by intelligences greater than man’s and yet as mortal as his own.

H.G. Wells – The War of the Worlds

Smeeta test haar benen op de zachte bosgrond. Ze houdt zich staande aan de bleke, kale takken en doet voorzichtig een stap. En nog een. Vandaag wordt ze volwassen, net als de andere meisjes. Na het lange wachten is ook hun huis eindelijk klaar. Moeder heeft de laatste dingetjes opgeknapt. Smeeta kijkt om zich heen. Een eekhoorn ligt roodbruin en dood op de verwelkte bladeren. Ze raapt het dier op met een van haar andere armen en proeft. Gatsie! Ze spuugt de botjes, de haren en al het zachte en natte uit. Moeder heeft beloofd dat ze nergens tekort aan zullen hebben, geen tekort aan eten of aan warmte of gas, zoals thuis.

Thuis. Dit is nu haar thuis. Boven zich ziet Smeeta een blauwe hemel en witte wolken. Het maakt haar aan het lachen. Het is prachtig. Voorzichtig zet ze nog een stap. Dan laat ze een voor een de takken los. Ze wankelt, maar staat. Nog een stap? Langzaam schuift een been naar voren terwijl de andere zich stevig in de grond proberen te verankeren. Maar de bladeren en de bosgrond bieden weinig houvast. Ze wankelt, maar valt pas wanneer achter haar een stem klinkt.

‘Smeeta, heb je de hemel hier al gezien?’

Smeeta krabbelt op via de takken om haar heen en werpt een geïrriteerde blik naar haar zus. ‘Natuurlijk, stomkop. Laat me nog eens zo schrikken en ik –‘

‘Meisjes, meisjes!’ Voor de zusjes staat Leena. ‘Geen gekibbel op deze mooie dag. Jullie zijn vroeg. We wachten tot iedereen er is en trekken dan naar de open plek.’

‘Ja, moeder.’

‘En houd op met proberen te lopen. Dat kan straks. Gebruik gewoon je vleugels.’

De zon staat laag wanneer de kinderen en moeder Leena op de weide staan. Het gras is nog bleekgeel, maar zal weldra verbrokkelen, net als alle andere dingen die nu nog op de grond staan of liggen. De eerste momenten zorgen voor het verdampen van het water uit de rommel, had moeder gezegd. De wind, het water en hun voeten zouden daarna zorgen voor defragmentatie. En dan zouden ze het stof gemakkelijk kunnen rematerialiseren en eten.

Smeeta weet dat het troep is, maar ze vindt het jammer als de dieren en dingen in dit huis verdwijnen. Ze hebben soms prachtige vormen. Straks wordt het toch weer wat saai met die blokken rematerie. Meer zoals thuis. Ze is verdrietig en blij tegelijk.

Wanneer de zon onder de horizon is gezakt, beginnen de meisjes hun vel af te werpen. De wind beroert hun nieuwe huid en nieuwe ledematen. Langer, sterker. Het ene na het andere meisje ontvouwt zich tot metershoge vrouw, al zijn ze nog niet zo groot als Leena. De vrouwen lachen en omarmen elkaar. Eindelijk vrij, eindelijk kunnen ze weer doen wat ze al zo lang niet meer konden. En deze keer zijn er geen mannen.

Smeeta loopt door de straten van de stad. Mensen – de dieren die hier eerst leefden en konden bouwen en maken – liggen her en der op de grond. Ook in de stenen blokken liggen ze nog. Smeeta raapt er een op. Het is zonde dat ze weg moesten. Konden ze er niet wat houden? Maar nee, in deze dieren leven andere dieren en die zijn nog gevaarlijk voor Smeeta en haar zussen.

‘Wil je dan ziek worden?’ Zei moeder als ze erover begon. ‘Dan sterven we straks allemaal. Deze mensen zijn net als mannen: gevaarlijk en nutteloos. En net als mannen zijn ze zo dom hun eigen huis te vernietigen. Gelukkig, dit keer.’

Leena had ze vanuit huis lang bestudeerd en toen hun zwakke plek gevonden: eigenlijk waren de mensen al bezig een huis voor hen klaar te maken. Leena had ze alleen een handje geholpen.

Smeeta haalt het dak van een huis en tuurt naar binnen. Wat een voorwerpen. Waar zou het allemaal voor geweest zijn? Ze voelt een wee gevoel in haar buik. Had het echt niet anders gekund? Waren deze dieren echt zo gevaarlijk en dom als mannen?

Ze weet nog dat ze verliefd was op Leemo. Zij was nog-weer vrij jong geweest. Hij was lief geweest en had haar eerst gevraagd of hij met haar mocht paren. Hij was voorzichtig geweest, had niet van haar gegeten, had haar na het paren gevraagd of hij vaker met haar mocht paren. Ze had geknikt. Andere mannen hadden niks gevraagd, wel van haar gegeten en haar ruw beschadigd bij het paren. Steeds meer mannen waren lui geworden, rematerialiseerden niks meer, ondanks de waarschuwingen van de vrouwen en enkele mannen. Een grote groep van voornamelijk vrouwen hadden het werk moeten doen van te-velen en hun huis was giftig geworden. Een grote groep mannen gaf de vrouwen de schuld en begon hen op te eten. Dat was het moment dat Leena haar kinderen recubeerde en naar een nieuw thuis begon te zoeken. Ze hadden ondergedoken gezeten tot Leena een nieuw thuis had gevonden en had uitgevonden hoe ze dit bewoonbaar kon maken.

Smeeta zet het dak weer op het huis. Ze zal nooit meer een man zien of nog paren. Volgens moeder is de lucht hier zo schoon dat ze hier in principe voor eeuwig kunnen leven. Smeeta breekt een stuk van een huis af en stopt het in haar mond. Het is wat hard, maar smaakt redelijk. Dan hoort ze een van haar zussen haar roepen. Ze gooit de rest van de muur op de grond en rent naar de stem.

Foto: Georges Seguin (Okki) – Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=32826762